Bij blaasinstrumenten moet hun muzikant met de lippen trillen. Hoe goed ze dit doen, en hoe lang ze het volhouden, wordt embouchure genoemd, van het Franse woord 'bouche', dat mond betekent. Er heerst een mythe: moeilijke muziek zou minder embouchure benodigen. Dit artikel onderzoekt de achtergrond en werkelijkheid.
Gedurende de eerste jaren waarin ik muziekinstrumenten leerde bespelen, zeiden mijn leraren dat ik lange noten moest spelen, en mijn lippen veel moest laten trillen. De soort muziek die ik speelde alsmede de studieboeken waren zo ingericht dat de opbouw van liptrilvermogen niet te vermijden was. Voor mij werd embouchure zeer belangrijk.
De simpele muziek die ik toen leerde spelen, was opgezet met 4, 5, misschien 6 stemmen. Gespeeld met 80 mensen, waren er altijd anderen die mijn partij meespeelden. Mijn persoonlijke meerwaarde was dus niet zo groot.
Deze simpele muziek dwong zijn muzikanten bijna continu te spelen. Bij een compositie van 3 minuten, kon je aannemen dat je al die 3 minuten ook aan het spelen was.
De moeilijkere muziek die ik later leerde spelen, verschilde hier enorm van. In plaats van samenspel, benadrukte deze muziek het individualisme. In plaats van te mengen, werd elke muzikant uitgelicht. Niet langer opgaan in de massa. Elke toon is hoorbaar, is nodig, draagt bij aan de uitvoering.
Tegelijkertijd liet die moeilijkere muziek ons minder spelen. De dagen dat we speelden van capo tot fine lagen achter ons. Nu speelden we hier en daar, zo nu en dan, met grote tussenpozen. Dat betekende veel rust. In een compositie van 10 minuten had ik geluk als ik 5 minuten aan het spelen was.
Dat vereiste een totaal ander embouchure en uithoudingsvermogen.
Daardoor ontstond het idee dat uithoudingsvermogen niet langer nodig was. Wat heb je aan embouchure als je slechts hier en daar een paar nootjes speelt? Een mythe was geboren.
En toen wisselde ik van instrument.
Dag, embouchure.
Het verschil in omvang van de mondstukken van de verschillende instrumenten die ik speelde, maakte mijn embouchure nutteloos. En ik merkte dat ik, zonder fatsoenlijk embouchure, niet in staat was de moeilijkere muziek te spelen. Ondanks dat ik jarenlang muziek had gespeeld en dacht redelijk te kunnen musiceren, bleek het dat ik niet in staat was mijn nieuwe instrumenten goed te laten klinken, niet in staat de noten op het juiste moment in te zetten, en niet in staat hoge partijen te spelen zonder halverwege op te moeten geven.
En ik leerde dat ik het fout had. Ik had mijn mythe ontkracht.
Zie je, de enige reden waarom ik de moeilijke muziek kon blijven spelen, ondanks dat ik per muziekstuk minder speelde, was dat ik compenseerde door in totaal meer te gaan spelen. Ik sloot me aan bij meer muziekgroepen, trad meer op. Ik hield mijn embouchure goed zonder het zelf te weten.
En pas toen ik van instrument wisselde, merkte ik hoe belangrijk dat was.
Dus als jij ook het idee hebt dat je geen lange noten meer hoeft te spelen, hou dan bij hoe goed je speelt. Hoeveel noten doe je goed, en hoeveel mis je er? Als je meespeelt met een muziekband met simpele muziek, kun je die dan zonder moeite meespelen? Zo niet, dan weet je wat je te doen staat.
De simpele muziek die ik toen leerde spelen, was opgezet met 4, 5, misschien 6 stemmen. Gespeeld met 80 mensen, waren er altijd anderen die mijn partij meespeelden. Mijn persoonlijke meerwaarde was dus niet zo groot.
Deze simpele muziek dwong zijn muzikanten bijna continu te spelen. Bij een compositie van 3 minuten, kon je aannemen dat je al die 3 minuten ook aan het spelen was.
De moeilijkere muziek die ik later leerde spelen, verschilde hier enorm van. In plaats van samenspel, benadrukte deze muziek het individualisme. In plaats van te mengen, werd elke muzikant uitgelicht. Niet langer opgaan in de massa. Elke toon is hoorbaar, is nodig, draagt bij aan de uitvoering.
Tegelijkertijd liet die moeilijkere muziek ons minder spelen. De dagen dat we speelden van capo tot fine lagen achter ons. Nu speelden we hier en daar, zo nu en dan, met grote tussenpozen. Dat betekende veel rust. In een compositie van 10 minuten had ik geluk als ik 5 minuten aan het spelen was.
Dat vereiste een totaal ander embouchure en uithoudingsvermogen.
Daardoor ontstond het idee dat uithoudingsvermogen niet langer nodig was. Wat heb je aan embouchure als je slechts hier en daar een paar nootjes speelt? Een mythe was geboren.
En toen wisselde ik van instrument.
Dag, embouchure.
Het verschil in omvang van de mondstukken van de verschillende instrumenten die ik speelde, maakte mijn embouchure nutteloos. En ik merkte dat ik, zonder fatsoenlijk embouchure, niet in staat was de moeilijkere muziek te spelen. Ondanks dat ik jarenlang muziek had gespeeld en dacht redelijk te kunnen musiceren, bleek het dat ik niet in staat was mijn nieuwe instrumenten goed te laten klinken, niet in staat de noten op het juiste moment in te zetten, en niet in staat hoge partijen te spelen zonder halverwege op te moeten geven.
En ik leerde dat ik het fout had. Ik had mijn mythe ontkracht.
Zie je, de enige reden waarom ik de moeilijke muziek kon blijven spelen, ondanks dat ik per muziekstuk minder speelde, was dat ik compenseerde door in totaal meer te gaan spelen. Ik sloot me aan bij meer muziekgroepen, trad meer op. Ik hield mijn embouchure goed zonder het zelf te weten.
En pas toen ik van instrument wisselde, merkte ik hoe belangrijk dat was.
Dus als jij ook het idee hebt dat je geen lange noten meer hoeft te spelen, hou dan bij hoe goed je speelt. Hoeveel noten doe je goed, en hoeveel mis je er? Als je meespeelt met een muziekband met simpele muziek, kun je die dan zonder moeite meespelen? Zo niet, dan weet je wat je te doen staat.